visie

Het uitgangspunt van de makers is de maatschappelijke realiteit dat vele kinderen in twee gezinnen leven en de logisch daaruit voortvloeiende vraag wat ouders en professionelen kunnen doen om recht te doen aan de visie van kinderen hierop. VCOK volgt daarin de visie van Ann Buysse, Professor aan UGent, beschreven in het werkboek voor bemiddelaars Ik tel mee (VCOK, 2008).

Naar een goede kwaliteit van leven voor kinderen en hun apart wonende ouders:
de visie van kinderen en de mogelijkheden van ouders en professionelen in scheidingstrajecten

Scheiding is een transitie en de overgang van één gezinsvorm naar een andere gezinsvorm dient op een zo goed mogelijke manier te verlopen. Het hoeft geen betoog dat het proces van ‘uit elkaar gaan’ voor de betrokkenen een stressvolle omwenteling in hun leven is. Scheidende ouders moeten vele, complexe beslissingen nemen die het verdere leven van henzelf en hun kinderen beïnvloeden. Hoewel de meeste ouders en hun kinderen uiteindelijk stabiliteit vinden en dus op termijn succesvol omgaan met de scheiding, gaat het scheiden op zich, het proces, vaak gepaard met een verlies van levenskwaliteit voor alle betrokkenen. Het impliceert verlies op verschillende domeinen, onder meer een verlies aan emotioneel welzijn, relationeel, fysiek en materieel welzijn, persoonlijke ontwikkeling, intimiteit, veiligheid, maatschappelijke integratie, autonomie, recht, ... Vraag is wat de kwaliteit van leven na de scheiding bepaalt en hoe we op het proces kunnen inwerken zodat het verlies aan levenskwaliteit zo klein mogelijk wordt en kinderen en ouders zo goed mogelijk door de scheiding komen. Een focus op het proces—eerder dan op de gevolgen van scheiding—is een bijzonder bruikbaar perspectief. Het vertrekt vanuit een ontwikkelingsvisie en benadrukt de transformatie en de verandering in scheidende ouders, hun kinderen en de ouder – kind relatie.

Van scheiding als stoorzender naar scheiding als maatschappelijke realiteit

Deze procesbenadering staat in schril contrast tot een klassieke oorzaak – gevolg redenering. Veel te vaak hebben mensen zich immers toegespitst op de vraag ‘wat is de impact van scheiding op kinderen’, of meer specifieke varianten van deze vraag, zoals ‘wat is de impact van verblijfsco-ouderschap op kinderen’. Sta mij toe om de gevaren van een dergelijke oorzaak – gevolg redenering te onderstrepen. Het antwoord op de vraag wat de gevolgen zijn van scheiding op kinderen, bekomt men door een vergelijking van kinderen met apart wonende ouders met kinderen met samenwonende ouders. Dergelijk onderzoek heeft geleid tot gemengde resultaten. Nu eens komen kinderen met apart wonende ouders minder goed uit het onderzoek; dan weer is er geen verschil. Op lange termijn past de meerderheid van de kinderen die een scheiding tussen hun ouders meemaken zich zonder problemen aan en blijven aanvankelijke aanpassingsproblemen en het aanvankelijk verdriet niet voortduren. Maar, de redenering achter de vraag is een ‘deficit’ redenering. Scheiding is een ‘stoorzender’ die het kind en het gezin noopt ‘anders te zijn’ dan gewone kinderen en gewone gezinnen. In die zin hangt de redenering sterk samen met hoe wij denken over een ‘gewoon’, ‘gelukkig’ kind en een ‘gewoon’, ‘gelukkig’ gezin. Wat zijn ‘gewone’ kinderen en wat zijn ‘gewone’ gezinnen, met wie moeten we kinderen van apart wonende ouders vergelijken om te weten wat de impact van de scheiding op hen is? Zijn adoptiekinderen gewone kinderen? Of kinderen die via kunstmatige inseminatie geboren zijn, via donorsperma of via een draagmoeder, zijn dat ‘gewone’ kinderen? En wat met kinderen die leven in een pleeggezin, die een ouder verloren hebben of van wie een ouder lijdt aan een ernstige aandoening? Kinderen uit multiculturele gezinnen, kinderen met twee ouders van hetzelfde geslacht, kinderen in het buitengewoon onderwijs? Zijn dat ‘gewone’ kinderen? In deze tijd waarin we evolueren naar een veelheid en diversiteit aan gezinsvormen is dit geen irrelevante vraag. Waarom niet? Omdat het ons doet nadenken over ‘met wie vergelijk je kinderen van apart wonende ouders’ maar ook—en vooral—omdat gezinnen ingebed zijn in een breder maatschappelijk en cultureel denken en ‘invloed’ niet stopt aan de grenzen van een gezin. De manier waarop in onze cultuur over gezinnen gedacht wordt, heeft een belangrijke impact op het leven van kinderen in gezinnen, ook van kinderen die in twee gezinnen leven. En dit is—denk ik—de kern van de zaak. Veel te vaak gaan goedbedoelde initiatieven voor kinderen en hun apart wonende ouders uit van de stoorzender redenering en bevestigen ze op die manier het idee dat apart wonende ouders ‘minder gewoon, minder normaal of zelfs slechter voor het kind’ zijn dan samen wonende ouders. Goed bedoelde boodschappen hebben zo op ouders het onbedoelde effect schuld te induceren of gevoelens van onmacht en falen op te wekken.

De deficit of stoorzender redenering blijkt nogal hardnekkig ingang te hebben gevonden in ons denken, en niet enkel als het over scheiding gaat. In een onderzoek naar stress en steun in de opvoeding dat ik onlangs voor De Gezinsbond deed, vertelden ouders herhaaldelijk dat ze pas ondersteuning krijgen als er problemen zijn. Nochtans horen ouders zo graag dat het goed gaat met hun kinderen, dat ze het goed doen. Ouders in het algemeen en apart wonende ouders in het bijzonder horen veel te weinig dat ze het goed doen. Dat geeft nochtans vertrouwen. In dit werkboek wordt dan ook terecht én consequent komaf gemaakt met de stoorzender redenering. Apart wonende ouders is een maatschappelijke realiteit en hen ondersteunen mag geenszins gevoelens van schuld, falen of onmacht genereren, niet rechtstreeks, niet onrechtstreeks, niet expliciet, niet subtiel. Ouders ondersteunen is des te belangrijker omdat zij degene zijn die in de turbulente transitie die een scheiding is, beslissingen moeten nemen. Sterker nog, ouders zijn dé personen bij uitstek die het niet alleen goed willen doen voor hun kind, maar die ook weten wat goed is voor hun kind, voor henzelf en voor de ouder – kind relatie. Ouders ondersteunen in hun scheidingsproces is dan ook kinderen ondersteunen. Ouders ondersteunen in hun ouderschap beschouw ik als één van de kerntaken van een bemiddelaar.

Ouders ondersteunen om recht te doen aan de visie van hun kinderen

Het verwerpen van een simpele oorzaak – gevolg redenering impliceert dat kinderen van apart wonende ouders niet gezien worden als passieve ontvangers van de scheiding van hun ouders, maar in tegendeel als actief participerend aan hun eigen ontwikkeling en aan de relatie die ze met hun beide ouders hebben. Kinderen zijn denkende wezens, die betekenis verlenen en in interactie staan met hun ouders. Uit Amerikaans onderzoek naar de beleving van scheiding bij kinderen bleek dat kinderen vaak verward waren tijdens de scheiding omdat de veranderingen in hun gezin niet voldoende werden uitgelegd. Ze weten vaak niet wat er gebeurt met hun gezin en interpreteren dan dat ze niet meer graag gezien worden door de ouder die vertrokken is. Kinderen hebben positievere gevoelens wanneer ze actief betekenis kunnen verlenen en communiceren met hun ouders over de problemen die ontstaan door het leven in twee gezinnen. Deze resultaten zijn vergelijkbaar met de bevindingen van het belevingsonderzoek dat ik gezamenlijk met het Kinderrechtencommissariaat deed. Gebeurtenissen krijgen betekenis in de interacties die mensen met elkaar hebben, in de verhalen die ze elkaar vertellen. Zo ook krijgt scheiding betekenis in de interactie tussen ouders en kinderen. Alle kinderen vinden het fundamenteel onrechtvaardig dat hun ouders uit elkaar gaan. Ze zijn triest en voelen zich benadeeld. Maar een bruikbaar, coherent en ‘waar’ verhaal dat ouders in interactie met hun kinderen samen construeren, helpt kinderen wel de situatie te aanvaarden.

Apart wonende ouders zijn dus de bevoorrechte personen voor de constructie van bruikbare betekenissen bij kinderen én de ouder – kind relatie is de bevoorrechte relatie waarbinnen de verhalen worden verteld en de scheiding betekenis krijgt. Daarom is in mijn ogen niet enkel de ondersteuning van ouders in hun ouderschap, maar ook en vooral de ondersteuning van de ouder – kind relatie een kerntaak voor bemiddelaars. Ouders aanspreken op hun bevoorrechte positie en op het belang van de ouder – kind relatie kan door hen te ondersteunen in wat ze goed doen, want dat geeft vertrouwen. Je hoort mij niet zeggen dat praten met kinderen over de scheiding makkelijk zou kunnen zijn voor ouders. Met alle emoties en onzekerheden die een transitie met zich meebrengt voor ouders en kinderen, kunnen ouders maar best ondersteund worden in elke (schamele) poging die ze doen. Het kan ook door het belang van ‘samen spreken’ bespreekbaar te maken. Kinderen hebben vragen—ook al houden ze hun vragen voor zich—en een bemiddelaar kan het belang aanbrengen van openheid in de ouder – kind relatie om moeilijke vragen te stellen en te weten waarom.

Bemiddelaars kijken door de ogen van ouders die kijken door de ogen van hun kinderen

En toch, er zijn geen twee dezelfde ouders, geen twee dezelfde kinderen, en geen twee dezelfde ouder – kind relaties. Wat ‘werkt’ bij de ene ouder met het ene kind, kan helemaal niet werken bij een andere ouder met hetzelfde kind of bij een ander kind met dezelfde ouder. Sterker nog: wat de ene ouder als ondersteunend ervaart, genereert bij een andere ouder stress en negatieve gevoelens. Bemiddelaars moeten dan ook voortdurend waakzaam zijn voor mogelijke onbedoelde, negatieve effecten bij sommige ouders en diversiteit promoten in plaats van standaardoplossingen.

Eén mogelijke interventie die in mijn ogen een duidelijk onbedoeld, negatief effect kan hebben, is wanneer de bemiddelaar de positie van de ouders overneemt. Een bemiddelaar kan niet genoeg voorzichtigheid aan de dag leggen als het gaat om zelf praten met kinderen. Bemiddeling is geen therapie, praten met kinderen vraagt heel wat vaardigheden en het impliceert dat de bemiddelaar het van de ouders overneemt. Vooral dat laatste kan bij ouders en kinderen een hoop negatieve gedachten en gevoelens genereren, inclusief schuld, falen, onzekerheid, stress. Uit het belevingsonderzoek bij kinderen van apart wonende ouders bleek duidelijk dat kinderen de existentiële behoefte hebben om het verschil te maken in het leven van hun ouders. Kinderen spraken over een soort invloed die ze hebben, niet intentioneel, maar gewoon omdat ze er zijn. Door het feit dat ze er zijn, hebben ze impact op hun ouders. Kinderen die het idee hebben dat ze ‘bestaan’ voor hun ouders en het verschil maken in hun leven, konden om met de scheiding. Ze vertellen dan bijvoorbeeld dat hun vader hen op zondagavond wat vroeger terugbrengt omdat hij weet dat ze graag een TV programma zien. Of dat hun ouders een regeling hebben getroffen zodat ze kunnen blijven voetballen. Het idee daarachter is ‘mijn ouders weten wat ik graag heb’, ‘ik maak het verschil voor hen’. Bemiddelaars komen dan ook beter niet tussen in deze bevoorrechte ouder – kind relatie, maar ondersteunen beter ouders en zo ook de ouder – kind relatie. Dat vraagt dat bemiddelaars kijken door de ogen van de ouders en hen aanmoedigen om te kijken door de ogen van hun kinderen.

Natuurlijk zijn er situaties waarin het goed is als iemand anders dan de ouders met het kind praat. Het is waar dat betekenissen in ouder – kind relaties soms dominant worden zodat er geen andere verhalen meer verteld kunnen worden. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer alles wat er in het leven van het kind gebeurt, wordt toegeschreven aan de scheiding. Dan is het verhaal dat in de ouder – kind relatie wordt geconstrueerd niet meer bruikbaar, dan is het kind geen ‘gewoon kind’ meer. Niets erger dan een kind dat het gevoel heeft te verdwijnen in de scheiding. Zo’n kind wordt radeloos, wil een stem, gehoord worden, gezien worden, ertoe doen, het verschil maken. Ik hoop met u dat dit uitzonderlijke situaties zijn. En uitzonderlijke situaties vragen uitzonderlijke interventies, bijvoorbeeld de doorverwijzing naar een therapeut.

Goede afspraken maken goede ouders

Ik stelde eerder de vraag ‘wat bepaalt de levenskwaliteit na scheiding’? De stelling die ik samen met mijn collega’s in het Interdisciplinair Project voor de Optimalisatie van Scheidingstrajecten (IPOS) verdedig is dat procesvariabelen een belangrijke impact hebben op de levenskwaliteit van ouders en kinderen. We spreken hier over de kwaliteit van de afspraken en regelingen die ouders maken en over het traject dat ze doorlopen. De levenskwaliteit van alle betrokkenen zal bijvoorbeeld baat hebben bij een goed uitgebalanceerde, weldoordachte verblijfsregeling voor de kinderen, een—in de beleving van alle betrokkenen—faire verdeling van eigendom en schuld, of duurzame regelingen die armoede tegengaan. Op dit moment is er geen wetenschappelijke evidentie om één of andere regeling te verkiezen, bijvoorbeeld inzake verblijf. Er zijn evenveel argumenten pro als contra aan te halen voor verblijfsco-ouderschap en hetzelfde geldt voor de klassieke weekend/week regeling. Hierboven heb ik reeds aangegeven dat het onderzoek naar wat beter is voor kinderen inzake verblijf gebaseerd is op een vergelijking van kinderen met verschillende verblijfsregelingen én heb ik dergelijk onderzoek fundamenteel bekritiseerd. Daarenboven vertelt onderzoek ons niet welke regeling het meest geschikt is voor het individuele kind in een individueel gezin. Het gaat niet om welke regeling de beste is, maar om de mate waarin alle partijen achter de regeling staan. Uit Amerikaans onderzoek naar de ervaringen van kinderen met een bilocatieregeling, bleek dat of kinderen tevreden waren of niet afhing van het feit of de regeling gebaseerd was op de noden van de kinderen (dus niet positief voor iedereen), flexibel werd toegepast (wat bijvoorbeeld bij intens conflict onwaarschijnlijk is) en of kinderen zich ‘thuis’ voelden in beide huizen. Ik heb me dikwijls zorgen gemaakt—en vaak samen de auteurs van dit boek—over de impact van de wet die verblijfsco-ouderschap prefereert boven andere regelingen wanneer ouders er samen niet uit geraken en bij gebrek aan concrete contra-indicaties. Welke impact zal het idee dat achterliggend is aan deze wet—verblijfsco-ouderschap is beter—hebben op het maatschappelijk debat, op de individuele ouder die het beste voor zijn kind wil, maar om allerlei redenen verblijfsco-ouderschap niet ziet zitten? Waarop steunt het idee dat verblijfsco-ouderschap beter is? Dat samenwonen betekent dat ouders en kinderen meer tijd samen doorbrengen? Dat blijkt niet zo te zijn. Onderzoek waarin kinderen gevraagd werd in een dagboek exact aan te geven wanneer ze thuis waren (dus niet naar school, muziekschool, dans of tekenles, sport, ...) en wanneer ook hun ouders thuis waren (dus niet naar werk, winkel, sport, vergadering, ...) maakt duidelijk dat de verschillen tussen kinderen die in één gezin leven en deze die in twee gezinnen leven miniem waren en dat de kwaliteit van de ouder – kind relatie geen verband hield met de tijd dat ze samen thuis waren. Verblijfsco-ouderschap is goed voor hen die het willen en aankunnen, maar verblijfsco-ouderschap is niet het beste voor iedereen. Verblijfsco-ouderschap kan bijvoorbeeld het ouderlijk conflict doen stijgen en het type van verblijfsregeling is voor kinderen minder belangrijk dan de kwaliteit van de gezinsrelaties na scheiding. Om nog maar eens te schrijven dat de ouder – kind relatie heel belangrijk is.

Anderzijds, en wellicht belangrijker, heeft de volledigheid, de concreetheid en de creativiteit waardoor afspraken en regelingen gekenmerkt worden, een impact op de levenskwaliteit van de betrokkenen. Volledigheid refereert naar de mate waarin alles geregeld is, inclusief het verblijf van de kinderen, ouderschapsplan, steun, onderhoudsgeld, schuldbeheer, belastingsimplicaties, ... Concreetheid is de mate waarin alle details van de afspraken en regelingen duidelijk zijn, bijvoorbeeld het exacte uur waarop de kinderen van de ene ouder naar de andere gaan, wie de kinderen ophaalt en brengt enzovoort. Creativiteit, tenslotte, is de mate waarin de afspraken en regelingen op maat gemaakt zijn voor het gezin in kwestie en men niet terugvalt op standaardregelingen. Ook hier is er reden tot bezorgdheid met betrekking tot de nieuwe echtscheidingswet waarbij met deelakkoorden kan worden gewerkt. Het is zeer belangrijk dat ouders een geheel akkoord hebben—volledig, concreet en op maat gemaakt—vooraleer de scheiding kan worden uitgesproken. De voorwaarde om over alles een akkoord te hebben—zoals bij de Echtscheiding Onderlinge Toestemming (EOT)—is een werkbare component. De doelmatigheid van de bestaande EOT bestaat uit de druk om een totaalakkoord te bereiken. Er is geen akkoord zolang niet over alles een akkoord is. En daar is niets mis mee, want het impliceert de onmogelijkheid om snel te scheiden zonder rekening te houden met de noodzakelijke regelingen op lange termijn. Door van dit principe af te stappen en deelakkoorden mogelijk te maken, dreigt het gevaar dat de resterende conflicten zich over een langere tijd afspelen, met niet enkel negatieve gevolgen voor de kinderen, maar ook voor de ouders en voor de ouder – kind relatie. Goede afspraken maken goede ouders.

En zo kunnen bemiddelaars ten goede tussenkomen in de trajecten die gezinnen doormoeten bij een scheiding. Ook hier is het belangrijk dat we de blik richten op de krachten en mogelijkheden van ouders en kinderen en niet zozeer op wat moeilijk loopt en op hun beperkingen. Ondersteuning van de ouder – kind relatie, de ouders en de kinderen kan door ouders aan te moedigen volledige, concrete en op maat gemaakte afspraken te onderhandelen. Praten vraagt meer moed dan vechten, maar het is niet in ieders belang dat het snel gaat. Niet op lange termijn. De wet op de bemiddeling is een erkenning van het belang van een scheidingstraject dat constructief onderhandelen stimuleert en conflicten kanaliseert zodat kinderen er minder mee te maken krijgen. Meer dan 50 internationale studies rond scheidingsbemiddeling tonen een globaal positief beeld, met positieve effecten van bemiddeling op het oplossen van conflicten, samenwerking, bekomen van overeenkomsten, kosteffectiviteit en cliënttevredenheid. Deze effecten staan daarenboven los van de geschiedenis van (intens) conflict dat sommige scheidende partners delen. Bemiddeling is ook goed voor kinderen, zo blijkt, vooral via de positieve effecten op de ouder – kind relatie. Bemiddeling ondersteunt immers samenwerking tussen de ouders, wat voor kinderen zeer positief is.

Dit brengt ons bij de kern van dit werkboek: zoveel bemiddelaars doen zoveel ten goede voor de levenskwaliteit van kinderen in twee gezinnen, omdat bemiddeling de ouder – kind relatie ondersteunt. Dit boek geeft inzicht en handvatten voor bemiddelaars om door de ogen van ouders en kinderen te kijken en om ouders aan te moedigen recht te doen aan de visie van hun kinderen opdat zoveel kinderen in twee gezinnen ‘gewone’, ‘gelukkige’ kinderen zouden kunnen zijn.”

Top